Copyright H.E. Schoonekamp. Zonder mijn toestemming mogen mijn verhalen niet gekopieerd en/of gepubliceerd worden. Linken mag uiteraard wel.

donderdag 16 juni 2016

Politieblog. Geniet van het leven.


Ik ben in een diepe slaap als ik rond 02:00 uur wakker word gebeld door mijn teamchef. Er zijn twee dode kinderen gevonden in een woning. Hij vraagt of ik erheen wil gaan om met collega’s het forensisch onderzoek te doen. Ik kan rechtstreeks vanuit huis met mijn eigen auto gaan, er zijn al genoeg collega’s met een dienstauto en materieel daar. Ik zeg hem dat ik zo snel mogelijk ga en zet gauw een bak koffie om wakker te worden. Twee dode kinderen, geen fijn vooruitzicht. Als ik aangekleed ben en de koffie op heb, rijd ik in mijn eigen gele autootje naar de woning. Er is al flink opgeschaald, er zijn heel veel collega’s aanwezig: agenten, tactische recherche, teamleiders TGO (Team Grootschalig Opsporing) en wij van de forensische opsporing. 

We verdelen de taken en ik ga met twee collega’s de woning binnen. Mensen van de ambulance zijn al met agenten binnen geweest. Zij hebben gekeken of er levens te redden waren. Niet dus. Daarop hebben zij zo snel mogelijk de woning verlaten om geen sporen te vernietigen. Wij trekken de beruchte witte pakken aan en lopen onder de rood-witte politielinten door naar de woning. 
Bij de voordeur zie ik een bordje met de tekst: ‘Geniet van het leven, het duurt maar even’. Ik wijs mijn collega’s er op. Wat een absurde tekst in een woning waarin twee dode kinderen liggen.

We zien dat alle deuren in de woning gesloten zijn. Dat is goed, zo blijven de sporen het best bewaard. Maar ergens achter één van de gesloten deuren liggen twee dode kinderen. Een collega zei dat ze in de slaapkamer liggen, maar achter welke deur is de slaapkamer? Beide andere collega’s hebben kinderen. Ik niet en besluit daarom voorop te gaan. Ik open de deuren één voor één. Bij elke deurklink twijfel ik even, bang voor wat ik ga zien. Maar achter elke deur die ik open, is niks bijzonders te zien. Wanneer ik bij de laatste deur aankom, weet ik dus al zeker wat we aan gaan treffen. Heel voorzichtig open ik de deur op een kier. Mijn zintuigen staan op scherp. 

Achter die deur zien we de lichamen van de twee kinderen. Alle drie blijven we heel stil staan. Heel even voel ik tranen in mijn ogen. Maar ik moet professioneel blijven, en dat kan ik. Als ik had geweten wat er met de kinderen zou gaan gebeuren, dan was ik hier eerder geweest om dit te voorkomen. Maar ik wist het niet. Niemand wist het. Alles wat we nu kunnen doen is ons werk. En dat is de sporen zoeken van de persoon die hiervoor verantwoordelijk is. Zodat hij of zij gestraft wordt. Maar op dit moment heb ik er alles voor over om de kinderen levend te zien. 

We starten ons forensisch onderzoek en praten steeds de tactische recherche bij. Een heel uitgebreid en gedetailleerd onderzoek volgt. De woning wordt minutieus onderzocht. Dan worden de kinderen opgehaald door de rouwwagens. Ik til ze één voor één op om ze in de lijkenzakken te leggen die mijn collega’s open houden en onder de lichaampjes schuiven. Het voelt mooier en respectvoller om de kinderen alleen op te tillen dan om met z’n tweeën op een onhandige manier in een krappe ruimte een klein lichaampje in een lijkzak te leggen. Als ik één van de kinderen in mijn armen houd, kijk ik naar het gezichtje. En ik besef ineens hoe ik hier sta, met het levenloze lichaam van een heel mooi kind in mijn armen, tegen me aangedrukt, omdat ik anders het gewicht niet kan dragen. Het raakt me diep.

Wanneer de rouwwagens weg zijn loop ik de woning uit, pak in de regiewagen een bak koffie en loop naar buiten. Achter de wagen, uit het zicht van de pers, drink ik de koffie en ik praat met een collega over het gevoel dat ik had. Het gevoel van een dood kind in mijn armen. Ik moet het kwijt, het is even teveel.

De dagen, weken en maanden erna zijn we bezig met processen-verbaal en verdere onderzoeken. De kinderen zullen nooit meer levend worden, de dader moet gestraft worden. En dat gebeurt. Na enige tijd wordt de dader opgespoord en veroordeeld. 

Daarmee is de zaak voor mij klaar. Ik kijk met volle tevredenheid terug op het onderzoek met alle collega’s. We hebben met z’n allen goed en mooi werk verricht. Met de tijd en alle andere zaken waar ik mee bezig ben, denk ik niet vaak meer aan de twee kinderen, al zal ik hun namen en gezichten nooit vergeten. Wel moet ik altijd aan ze denken als ik de tekst ‘Geniet van het leven, het duurt maar even’ ergens lees. Ik heb echt een hekel aan die zin gekregen. 

Enkele jaren later rijd ik op een mooie zonnige dag terug naar huis, na een bezoek bij een oud-collega. Ik rijd binnendoor, de snelwegen vermijdend. Ik ben vrolijk en zing hard en vals mee met de radio. Het is oppassen op de smalle wegen, er zijn ook veel fietsers en motorrijders op pad. Plots zie ik de wijk waar we de kinderen vonden. In een opwelling sla ik linksaf richting de woning. Ik besluit ineens de wijk in te gaan en te kijken of de woning er nog staat. Waarom weet ik ook niet. Ik keer nooit terug naar plaatsen-delict. Ik kom wel vaker langs woningen waar ooit ingebroken is, waar iemand zelfmoord heeft gepleegd of waar een ander misdrijf heeft plaatsgevonden, maar ik ben nooit bewust terug gegaan naar een plek. Dit is de eerste keer. 

Wanneer ik mijn auto parkeer, realiseer ik me dat ik met dezelfde gele auto op dezelfde parkeerplaats sta. Ik loop op hakken, heb een jurk aan en mijn haar is los, het is onmogelijk dat iemand me herkent zonder het witte pak. Hoewel ik er maar twee keer was destijds, weet ik toch nog feilloos de weg. Wanneer ik dichterbij kom, zie ik het gehate bordje met de tekst bij de voordeur. Ik loop niet verder, ik kan het niet. Ik heb genoeg gezien. Ik loop terug naar mijn auto en rijd naar huis. 

Thuis bel ik een vriendin en zonder dat ik haar iets uitleg, vraag ik of ze zin heeft om mee te gaan naar een terrasje, gewoon even lekker in de zon zitten. Dat heeft ze gelukkig. We drinken in de zon gezellig een wijntje en kletsen over van alles en nog wat. Maar ik zeg niet wat ik die middag gedaan heb. Ik wil alleen maar even genieten.

‘Geniet van het leven, het duurt maar even’. De tekst is mooi. En waar. Maar zal voor mij nooit meer juist zijn. 


Zonder mijn toestemming mogen mijn teksten niet gekopieerd worden. Linken mag uiteraard wel. 

donderdag 19 mei 2016

Politieblog. Sleutelkastjes.


‘Ik werd wakker, omdat er iemand in mijn slaapkamer was. Hij stond naast me en was aan het rommelen in mijn nachtkastje. Ik was echt even verstijfd van schrik hoor, maar wist ook niet of ik nou droomde of toch echt wakker was. Ik weet niet waarom, maar ik begon te schreeuwen. En ben op mijn manier zo snel mogelijk uit bed gestapt. En toen rende hij heel hard weg. Wil je echt geen koekje bij de koffie?’

Als forensisch onderzoeker zit ik in een bejaardenwoning, aan tafel bij een hele leuke dame van 96 jaar. Een dappere leuke dame. Ze is 60 jaar ouder dan ik. Haar lijf heeft wel te lijden onder haar leeftijd, maar mentaal is ze net zo bijdehand als ik. Maar enorm geschrokken is ze natuurlijk wel van die "dappere joge vent die ’s nachts naast haar bed stond om haar spulletjes te stelen. 
En daarom drink ik eerst koffie met haar, zij een beetje trillend, voor ik aan mijn sporenonderzoek begin waarmee ik hopelijk die lafaard kan vinden die voor deze dappere 96-jarige dame op de vlucht sloeg.

Ze praat honderduit. Over hoe ze al 17 jaar geleden haar man verloor. En sindsdien dus alleen is, maar toch altijd heeft geprobeerd zoveel mogelijk te genieten van het leven. Dat zo oud worden wel leuk is, maar dat velen om haar heen weg vallen en haar kinderen inmiddels ook de bejaarde leeftijd hebben bereikt. 
Ik schat haar lengte op 1.50 meter, haar gewicht op nog geen 50 kilo. Een kleine, fragiele oude vrouw. En toch sloeg die inbreker op de vlucht voor haar. Gelukkig maar. Als hij haar de mond had gesnoerd of een duw had gegeven had ik hier ongetwijfeld geen koffie met haar gedronken. Dan was dit een heel ander onderzoek geworden.

Mevrouw wordt met haar verzorging geholpen door de thuiszorg. En om haar woning in te kunnen hangt er een sleutelkastje naast haar voordeur. Het kastje kan geopend worden met een code die bekend is bij de thuiszorg. Voor de dagelijkse verzorging maken ze hier gebruik van. Maar ook als ze ten val komt of zich ineens niet goed voelt en op de alarmknop drukt die ze om haar nek heeft hangen. Dan kan er altijd iemand meteen de woning in. Een heel mooi systeem. 

Helaas is het sleutelkastje opengebroken, waardoor de inbreker zonder schade te maken de woning in kon met de sleutel. Ik heb nooit respect voor inbrekers. Maar voor deze lafaard al helemaal niet. En vinden zal ik hem. Daarom zet ik tijdens het sporenonderzoek alles op alles om sporen van hem te vinden. Daarna drink ik nog een keer koffie met haar. Ze krijgt nog dezelfde dag een nieuw sleutelkastje. Een betere. Eigenlijk wil ze niet meer zo’n sleutelkastje. Maar het moet wel. Als er iets met haar gebeurd, dan moet men naar binnen. Ik begrijp haar zorgen en vraag me ondertussen af hoe gerust ik zelf zou zijn met een kastje met daarin mijn huissleutel naast mijn voordeur…
Het is helaas nodig. En ik kan alleen maar hopen dat ze toch goed slaapt de nachten die volgen. En nog flink blijft genieten van het leven. En dat ik met mijn sporen de dader vind.

Voor inbrekers heb ik nooit bewondering. Maar de inbrekers die oude mensen zo de stuipen op het lijf jagen, daar heb ik echt geen woorden voor. Ze hebben zelf toch ook opa’s en oma’s? En een beetje stoere inbreker gaat met een touw via het dak naar binnen om vervolgens de alarmsystemen te ontwijken, zoals Tom Cruise in Mission Impossible. Die staat niet laf midden in de nacht naast een hoogbejaarde dame.

Een paar dagen later sta ik bij mijn oma van 89 jaar voor de deur. Het is zondagmorgen, nog erg vroeg. Voor een familie aangelegenheid haal ik haar diep in de Achterhoek op, om daarna samen naar het westen te rijden. Ik bel aan en kijk ondertussen met argusogen naar het sleutelkastje naast de deur. Ik controleer of het ding schadevrij is en of de code wel is veranderd na het openen van het kastje. Alles in orde met het kastje. Dan doet oma de deur open. Ze kijkt een beetje ondeugend.

‘Ha kind, ooooh, heb hier al een heel spektakel gehad vanmorgen!’
‘Wat is er gebeurd dan oma?’
‘Ik heb me verslapen. Maar toen stond die aardige mevrouw van de thuiszorg voor de deur, en die kon niet naar binnen. Ze heeft heel vaak aangebeld, maar dat heb ik niet gehoord. En toen heeft ze opgebeld, maar dat heb ik ook niet gehoord. Ik kan me niet herinneren wanneer ik me voor het laatst verslapen heb. Maar zij maakte zich natuurlijk grote zorgen. En toen is ze naar iedereen gaan bellen die op de lijst staat, om te vragen of zij wisten waar ik was. Maar niemand wist dat natuurlijk. Niet zo gek, want ik lag gewoon te slapen.’
‘Maar oma, de sleutel van het huis is toch gewoon in het sleutelkastje? Die kan ze toch openen met de code en dan gewoon het huis ingaan?
‘Ja, echt niet. Ik ken de code en heb de sleutel eruit gehaald. Je leest zoveel narigheid over inbrekers die de kastjes openbreken en dan naar binnen gaan. Nee hoor, dat moet ik niet hebben!’
‘Maar oma, als er nou wat gebeurt, als je valt en gewond op de grond ligt en je drukt op de alarmknop, dan moeten ze toch naar binnen kunnen! De familie woont ook niet direct om hoek!’
‘Dat risico moet ik dan maar lopen. En dan slaan ze maar een raam kapot! Kom we gaan, het is al laat.’

Mijn lieve eigenwijze oma. Schijnbaar nooit snel onder de indruk. Als ik in uniform aan de deur sta pakt ze mijn politiepet af. Maar ondertussen...

De ramen en deuren zijn voorzien van hele goede sloten en het dikke dubbele glas wordt niet zomaar kapot geslagen. Ik moet er niet aan denken dat ze ten val komt en niemand de woning inkomt. Aan de andere kant moet ik er ook niet aan denken dat zo’n laffe inbreker naast haar bed staat. Het enige waar ik dus aan kan denken is dat deze inbrekers zo snel mogelijk achter de tralies moeten. 

Deze vrije dag ga ik met mijn oma op stap. En ben ik in gedachten toch ook weer even bij de 96-jarige lieve dame. Die hopelijk weer net zo goed slaapt als mijn zich verslapende omaatje.

Volgende blog: 16 juni. 
Zonder mijn toestemming mag de tekst niet gekopieerd worden, linken mag uiteraard wel.


vrijdag 29 april 2016

Politieblog. Waar blijven ze nou?



Een rustige zondagavonddienst op de politie meldkamer in Oost-Nederland. Naast mij zit een collega die net als ik voor 50% werkzaam is op de meldkamer. Hij werkt de andere 50% op straat als agent.

Telefoon. Ik neem op.

‘112 politie, uit welke plaats belt u?’
‘Kunnen jullie alsjeblieft heel snel komen, papa slaat mama!’

Aan de fluisterende stem te horen heb ik een meisje van een jaar of 14 aan de telefoon. Ze klinkt doodsbang. Ze geeft me haar adres.

Ik maak meteen een melding met de dan nog summiere info en zet deze op prio 1. Hier moet namelijk heel snel iemand heen. En terwijl mijn collega drie politieauto’s naar het adres stuurt en ze toestemming geeft om met toeters en bellen te rijden, zie ik op één van de vele schermen voor mij dat die drie auto’s net op dat moment door andere meldingen niet in de buurt zijn. 

Mijn prio 1 is om zoveel mogelijk informatie van het meisje te krijgen en haar aan de lijn te houden. Ik vraag naar haar naam en hoe oud ze is. Ze zegt haar naam en dat ze tien jaar is en verstopt zit op zolder met een telefoon die ze ergens kon pakken.

‘Weet je waar je mama nu is?’ 
‘Op de wc, ze moet overgeven’
‘En papa?’ 
‘Beneden. Wat moet ik doen als hij boven komt?’ piept ze.

Ik zeg dat de politie naar haar onderweg is en dat ik met haar blijf praten tot de politie naast haar staat.

‘Als papa boven komt, dan leg je de telefoon naast je neer, op de kop, dan ziet hij niet dat je belt, maar weet ik wat er gebeurd.’

Ik moet er werkelijk niet aan denken dat die man naar boven komt en haar wat aan doet. Ik kijk op het scherm waarop ik de politieauto’s zie rijden en wil ze wel naar voren duwen. Al weet ik dat de collega’s die naar de melding rijden alles doen om er zo snel mogelijk te zijn.

‘Heb je nog broertjes of zusjes?’ 
‘Mijn zusje is acht maanden en mijn broertje twee jaar. Ze zijn beneden.’

Ow shit, ook dat nog. Er zal toch niks met die kinderen gebeuren? En heeft de moeder medische hulp nodig? 

Alles wat het meisje me vertelt type ik in het meldingenscherm en dat geeft mijn collega door aan de aanrijdende collega's in de politieauto’s. Ze is nog maar tien, maar ze klinkt zo wijs. Veel te wijs, veel te oud. Papa heeft geen wapens, hij slaat met zijn handen. Nee, ze heeft geen bloed gezien. Er is een grote hond, die zit in de achtertuin.

Terwijl ik haar gerust blijf stellen door te zeggen dat “we” eraan komen, vertelt ze precies wat ik weten moet. Voor haar veiligheid, maar ook voor de veiligheid van de collega’s die aanrijdend zijn.

‘Waar blijven ze nou! Ze zitten toch vlakbij!’

Het meisje barst in huilen uit, maar probeert dit zonder geluid te doen. Ik bijt op mijn onderlip. Vijf minuten zijn er pas om. Het voelt als vijf uur.

‘Hij mag echt niet weten dat ik bel, dan wordt hij nog bozer’ snikt ze.

Ik zeg haar dat ik heel trots op haar ben. Dat ze haar moeder heel goed helpt en dat het zo goed van haar is om 112 te bellen. Gevoelsmatig kruipen de auto’s over het scherm, al weet ik beter.

‘Hij komt naar boven, hij komt naar boven!’

Fluisterend schreeuwen, het kan. M’n hart slaat over en ik vraag haar wat ze hoort. Het blijkt de deur te zijn van de woonkamer. Ze hoort haar moeder huilen.
De man loopt de trap op en dan weer terug naar beneden. Het geweld lijkt dan gestopt te zijn, ze hoort niks meer. Maar niks horen kan ook wat anders betekenen.

Nog nooit heb ik me zo machteloos gevoeld. Ik kan niks doen achter al die schermen aan de telefoon. Ik kan alleen maar met haar praten. Ik wou dat ik vleugels had om binnen een minuut naar haar toe te vliegen en haar vast te pakken en veilig van die zolder af te trekken.

De eerste politieauto nadert de plaats. ‘Ze zijn er bijna, echt waar’ zeg ik. Dat is niet helemaal waar, maar ik weet niet meer wat ik zeggen moet op deze kreet om hulp. Ik blijf met haar praten, haar geruststellen en informatie vragen over wat ze hoort.

En dan zie ik de eerste politieauto de straat inrijden. En dat zeg ik haar. 

‘Henrieke, ze zijn er hoor.’ zegt de collega naast me. Dat is geweldig, maar ik hang niet op. Niet voordat ik zeker weet dat er iemand van de politie naast haar staat. Ik kan en wil haar figuurlijk niet loslaten voor ik 200% zeker ben dat ze veilig is. 

‘Ik hoor stemmen beneden’ zegt ze angstig. 
‘Ik denk dat die stemmen van de politieagenten zijn. Ze komen je helpen, en je moeder ook.’
‘Er komt iemand de trap op, er komt iemand de trap op!’ Paniek in haar stem.

‘Henrieke, ze zijn er hoor, hang maar op’ zegt mijn collega naast me weer.

Ik hang niet op. Ik hoor een vriendelijke vrouwenstem tegen het meisje praten. Dat moet een collega zijn. Een collega die ik wel kan zoenen. Ik vraag het aan het meisje. Of er een agente naast haar staat. Huilend zegt ze dat er iemand van de politie naast haar staat. Ik hoor de opluchting in haar stem. Ik zeg haar dat ik op ga hangen en dat ik zo trots op haar ben dat ze gebeld heeft.

Als de verbinding verbroken is, voel ik ineens hoe moe ik ben.

Als ik na lange tijd de collega’s weg zie rijden van het adres, bel ik ze op. Ik moet weten hoe het met het meisje is. En voel me pas weer een beetje ontspannen als zij me vertellen dat het goed met haar gaat.

De vader werd aangehouden, moeder bleek niet echt gewond te zijn. Alle drie de kinderen waren ongedeerd. Hulpverlening voor het gezin werd opgestart.
Dankzij dat kleine dappere meisje op zolder. 


Volgende politieblog: 19 mei


Copyright H.E. Schoonekamp. Zonder mijn toestemming mogen mijn verhalen niet gekopieerd en/of gepubliceerd worden. Linken mag uiteraard wel. 

donderdag 24 maart 2016

Politieblog. Onbetaalbaar tientje

Zondagmorgen in een politiebureau in Oost-Nederland. Ik heb weekenddienst en mag als forensisch onderzoeker aan het werk. Mij is gevraagd naar een woning te gaan alwaar ingebroken is. Ik rijd naar de woning waar de bewoonster mij opwacht, een hele vriendelijke vrouw in de leeftijd van mijn moeder. Ik stel me voor en leg uit wat ik kom doen: sporen zoeken van de dader. 

Ik onderzoek eerst het opengebroken raam waardoor de inbreker naar binnen is gegaan. Daarna loop ik met de vrouw door de woning. Ze laat me de opengetrokken laden van de kasten in de woonkamer zien. De vrouw is zichtbaar aangedaan, maar houdt zich groot. De laden staan nog open, de televisie en I-pad zijn echter niet aangeraakt. In de woonkamer veel ingelijste foto’s van een man. Haar overleden man vermoed ik, maar ik vraag er niet naar. Het gaat me ook niks aan. 

In een kamer die is ingericht als kantoor zie ik dat de computer er nog staat. Hier ligt de inhoud van kasten en laden op de vloer, voornamelijk documenten. De inbreker heeft overduidelijk gezocht naar sieraden en geld, apparatuur was niet interessant.

Als ik de slaapkamer inloop, zie ik dat de laden van de nachtkastjes zijn omgekiept op het bed. Sieradendoosjes liggen er geopend en leeg bij. 
¨Ze hebben de gouden manchetknopen van mijn overleden man meegenomen” zegt de vrouw.

Ik weet even niet wat ik zeggen moet. 

“Hij is twee jaar geleden veel te jong overleden, hij was ziek. Hij heeft ze ooit gekregen, maar hij droeg ze nooit. Eigenlijk waren ze heel lelijk. Maar ze waren wel van hem.” 

De vrouw kijkt bedroefd. En ik begrijp heel goed waarom. Mooi of niet, er hangen dierbare herinneringen aan die manchetknopen. En ook aan het horloge wat de vrouw ooit van haar man kreeg en nu ook weg is. Ik onderzoek alle doosjes grondig op sporen van de dader. 

Op een kastje ligt een bruin lederen portemonnee. De vrouw ziet me kijken. “Die heb ik al aangeraakt” zegt ze. “Dat was zijn portemonnee. Alle pasjes zitten er nog in. Maar er is een briefje van tien euro uit gehaald.” 

“Tien euro is niet zo erg” denk ik. Maar dan zie ik ineens de tranen in de ogen van de vrouw, terwijl ze met de portemonnee in haar handen staat. 

“Mijn man was heel ziek. We zijn nog een keer het centrum ingegaan en toen hebben we geld gepind. En daar zei hij mij dat dit de laatste keer was dat hij geld zou pinnen. Ik geloofde hem niet. Maar hij kreeg helaas gelijk. Kort daarna is hij overleden. Van dat geld was nog één briefje van tien euro over. Dat heb ik in zijn portemonnee laten zitten. Een mooie en dierbare herinnering aan die laatste keer samen in het centrum en aan zijn woorden. En dat is nu weg. Ik heb er wel duizend euro voor over om dat briefje terug te krijgen.” De vrouw barst in huilen uit. 

Ik praat met haar terwijl ik alles op alles zet om zoveel mogelijk sporen te vinden van de dader. Maar ik weet dat als we de dader vinden, het briefje van tien euro nooit terugkomt. Misschien die lelijke manchetknopen wel. En misschien worden de daders gestraft. Maar voor die tien euro is al lang sigaretten of wat anders gekocht. Dat briefje is weg. Dat was niet zomaar tien euro. Dat was een onbetaalbaar tientje. En ik heb me nog nooit zo machteloos gevoeld. Omdat ik zeker weet dat het nooit terugkomt. 

Inbrekers houden er geen rekening mee met wat ze mensen aandoen. Ze stelen niet alleen spullen, maar ook herinneringen. Waardoor mensen vaak zo verdrietig zijn. En daarom doe ik alles wat ik kan om inbrekers te vinden. Als de televisie weg is, is dat meestal niet zo erg. Een televisie is gewoon een bak met plastic, draden en metaal. Maar herinneringen zitten vaak in kleine dingen. In beeldjes of sieraden. En in dit geval in tien euro. 

Waarschijnlijk dacht de inbreker: “Een tientje, da’s niet veel.” En was hij of zij teleurgesteld bij het vinden van zo’n klein bedrag. Maar het werd toch meegenomen. En daarmee niet alleen het waardebedrag van tien euro, maar ook een onbetaalbaar bedrag aan herinneringen.

Misschien lossen we de inbraak op, ik ga ervoor en ik hoop het. Maar deze herinnering zal nooit terugkomen. De herinnering aan een briefje van tien euro, aan dit onbetaalbare tientje. 

dinsdag 22 maart 2016

Politieblog. Guus is boos.




‘112 Politie, uit welke plaats belt u?’
‘Uit Zutphen. Ik ben boos en ik ga naar de trein!’
Verschrikt spring ik op uit mijn stoel op de meldkamer van de politie en herhaal wat de jonge jongen die hoorbaar verstandelijk beperkt is tegen me zegt. Twee collega’s springen ook op, klaar om treinen te laten stoppen en alles en iedereen aan te sturen om te voorkomen dat hij voor de trein stapt. 

Aan de praat houden dus.

‘Wat ga je daar doen dan?’ vraag ik een beetje angstig.
‘Ik ga naar Arnhem, ik ben boos en ik ben weggelopen.’
Ook dit herhaal ik, waarop mijn twee collega’s zichtbaar opgelucht weer gaan zitten, net als ik.

Ik vraag naar zijn naam en vraag waarom hij zo boos is. Hij zegt dat hij Guus heet en dat hij boos is op zijn begeleiders. En hij zegt zo zenuwachtig te zijn voor zijn verjaardagsfeestje een week later. En dan begint hij hartverscheurend te huilen. Ik zeg hem dat hij beter terug kan gaan naar huis, daar missen ze hem vast. Hij stopt met huilen en zegt boos dat hij toch met de trein gaat. Blijkbaar is hij al op het station, want ik hoor op de achtergrond een trein. En dan zegt hij dat hij in de trein is gestapt. Weer moet hij huilen.

´Guus, zullen we afspreken dat je naar Arnhem gaat en dan in Arnhem weer in de trein naar Zutphen stapt?´
´Ik ga naar Arnhem, hoe heet jij?’ Guus klinkt weer wat vrolijker, maar wel erg zeker van zijn zaak.
´Ik heet Henrieke. Spreken we af dat je terug gaat naar Zutphen als je in Arnhem bent?`
‘Ja dat is goed, dat doe ik’
‘Goed zo, Guus. Afspraak is afspraak hè.’
Ik verbreek de verbinding en daarna spreek ik met andere mensen die 112 bellen. Ondertussen wel hopend dat Guus echt terug naar huis gaat. Het is al laat, hij moet niet de laatste trein missen.

Dertig minuten later.
‘112 Politie, uit welke plaats belt u?’
‘Uit Arnhem’
Ik herken meteen de stem van Guus. 
‘Guus, ben je in Arnhem? Ga je terug naar Zutphen?’
‘Nee, ik ga de stad in, ik wil nieuwe schoenen.’
‘Guus, je hebt me beloofd terug te gaan, dit vind ik niet leuk.’
‘Kan me niet schelen Henrieke, ik wil nieuwe schoenen. En ik wil niet terug, ik ben boos op de begeleiding.’
‘Maar Guus, het is hartstikke laat, de winkels zijn dicht, je kan nu geen nieuwe schoenen kopen.’
‘Oh ja…’
‘Guus, we maken een nieuwe afspraak. Je gaat in Arnhem een half uurtje in de etalages naar schoenen kijken die je hebben wilt. Volgende week ben je jarig. Dan kan je aan iedereen geld vragen om die nieuwe schoenen te kopen. Als je weet welke je hebben wilt, ga je terug naar de trein, naar Zutphen. Je kan niet de hele nacht in Arnhem blijven, het is veel te koud.’
‘Ja dat is een goed idee Henrieke, dat ga ik doen, dank je wel.’
En Guus, 112 mag je alleen bellen in geval van nood. Als er iemand misschien doodgaat of je betrapt een inbreker ofzo.’

Twintig minuten later is een collega met iemand aan de telefoon die 112 heeft gebeld en ik maak uit zijn antwoorden op dat hij toch weer Guus aan de telefoon heeft. Ik roep naar hem dat ik het gesprek wel over neem.
‘Guus, met Henrieke. Heb je schoenen uitgezocht?’
‘Ja hele mooie. Van Adidas, zwarte.’
‘Wow, mooi zeg. Ga je dan nu terug naar het station?’
‘Nee, ik ga de kroeg in!’
‘Guus, we hadden een afspraak. En afspraken daar moet je je aan houden. Ik wil echt dat je terug gaat naar het station en in de trein naar Zutphen stapt.’
‘Je zeurt net zo als alle andere vrouwen.’
Ik bijt mijn onderlip kapot om niet in lachen uit te barsten en probeer een beetje streng te klinken.
`Dat klopt Guus. Maar je gaat nu wel terug naar het station.’
‘Ja okee, doei.’

Ik ben er niet gerust op dat hij naar het station gaat. Een collega van de meldkamer belt naar de zorginstelling waar hij woont. Daar krijgen we geen contact mee. Guus is ook nog niet als vermist opgegeven. Hem terugbellen lukt niet. Gewoon maar hopen dat hij onze afspraak nakomt dus.

Tien minuten later.
‘112 Politie, uit welke plaats belt u?’
‘Uit Arnhem.’
Wederom herken ik de stem van Guus. Hij begrijpt overduidelijk niet waarvoor 112 bedoeld is.
‘Hoi Guus! Waar ben je, op het station?’
‘Nee, in Arnhem. Ik ben bij de hoeren geweest.’
Ik kan er niks aan doen, maar ik schiet in de lach. En ik twijfel of ik het wel goed gehoord heb.
‘Waar ben je geweest?’
‘Bij de hoeren.’
Gezien het tijdsverloop kan er niet veel gebeurd zijn. En daarom durf ik de volgende vraag wel te stellen.
‘Wat heb je daar gedaan dan Guus?’
‘Mijn middelvinger opgestoken!’
Ik lig letterlijk dubbel van het lachen, ik heb er geen controle meer over. En dat hoort hij uiteraard.
‘Je lacht me uit!’
‘Nee, ik lach je niet uit, je maakt me aan het lachen. Dat is wat anders. Heb je je middelvinger opgestoken bij de hoeren? Dat kan echt niet hoor, waarom heb je dat gedaan?’
‘Ja nou, ik liep er langs en toen wenkte die mevrouw dat ik naar binnen moest komen en dat heb ik gedaan en toen heb ik mijn middelvinger opgestoken en ben ik weggegaan.’
‘Maar waarom dan?’
‘Ik maak zelf wel uit wat ik met mijn geld doe, daarom.’
Even ben ik sprakeloos. Die Guus is toch niet echt gek.
’Ja dat is zo Guus. Ga je dan nu naar het station?’
‘Misschien wel Henrieke, doei.’

Weer een kwartier later.
‘112 Politie, uit welke plaats belt u?’
‘Uit Arnhem, dat weet je nou toch wel een keer. Ik ben op het station. Er is geen trein en ik moet plassen.’
‘Hey Guus, wat goed dat je onze afspraak bent nagekomen en op het station bent. Ik ga meteen voor je kijken hoe laat de trein gaat.’
‘Ik moet plassen, waar is de wc?’
‘Ik denk dat er geen wc is Guus, je moet wachten tot je in de trein bent vrees ik.’
Ondertussen kijk ik op de website van de NS hoe laat de trein gaat naar Zutphen. En zie ik opgelucht dat hij net op tijd op het station is om de laatste trein te halen.
‘Guus, over 12 minuten gaat van spoor 3 de trein naar Zutphen. In die trein is een wc. Je moet het dus even ophouden. Spreken we af dat je in die trein stapt?’
‘Ja, is goed Henrieke, ik moet echt nodig plassen, dus ik ga met die trein.’
‘Goed zo Guus. Ik ben trots op je. Je gaat met die trein naar Zutphen en dan naar huis, lekker slapen.’
‘Ja, ga ik doen Henrieke, dank je wel.’
‘Dag Guus, goede reis.’

Ik leun achterover. Hij is nog steeds niet als vermist opgegeven, maar hij gaat naar huis. Althans, dat hoop ik, maar ik heb er vertrouwen in. Guus moet gewoon terug naar huis. 

Drie kwartier later. Als ik net een echt 112-gesprek heb verwerkt en de verbinding heb verbroken, roept een collega naar mij. ‘Telefoon voor jou, Guus!’
Ik neem het gesprek over.
‘Hai Guus, met Henrieke.’
‘Hoi Henrieke, ik ben thuis hoor. Dat hebben we afgesproken hè, jij en ik.’
‘Ja Guus, dat hebben we afgesproken, jij en ik. Ik ben trots op je dat je thuis bent en dat je je aan onze afspraak hebt gehouden.’
‘Ja. Ik lig in bed. Ik ga slapen. Want ik ben thuis, zoals we dat hebben afgesproken, jij en ik.’
‘Goed zo Guus. Ga maar lekker slapen jongen. En ik hoop dat je volgende week een heel leuk feestje hebt.’
‘Dank je wel Henrieke. Ga jij ook maar slapen, je moet niet zolang werken.’
‘Ik ga later slapen. Droom maar fijn, dag Guus.’


Is 112 hiervoor? Nee, absoluut niet. Maar Guus is niet meer boos en weer veilig thuis. Waar niemand hem gemist lijkt te hebben. De rest van de nachtdienst zit ik met een glimlach van oor tot oor op de meldkamer. En hoop ik echt dat Guus over een week na een leuk feestje die mooie schoenen kan gaan kopen. 


De naam Guus en de plaatsnamen zijn in deze blog voor zijn privacy veranderd. De rest is waargebeurd. 

Het verkeerde gebruik van 112 door Guus heeft geen gevolgen gehad voor andere 112-bellers. 

Spoed? Bel 112
Politie? Bel 0900-8844

Wondere wereld Perú. Column voor Contact

Deze column is geplaatst in de Contact Zutphen-Warnsveld

“Maar wat doe je daar nou eigenlijk, daar in dat kindertehuis in Perú?” wordt me geregeld gevraagd. Eigenlijk doe ik niks. Niks bijzonders. Ik ben er gewoon. Klets met de kinderen, speel een spelletje met ze, geef ze een knuffel. Gewoon de dingen waar de mensen die er werken geen tijd voor hebben. Zij zijn vaak alleen, soms met twee mensen. En dat is heel hard werken met achttien jongens. Individuele aandacht is er dus bijna niet. Bij een aantal komt af en toe familie op bezoek. Een oom, een tante, soms zelfs één van de ouders. Gouden momenten voor de jongens, maar het levert soms ook schrijnende situaties op. Zo zie ik bij een jongen van twaalf die er al jaren woont ineens een vrouw met een baby. Een meisje van tien dagen oud, zo blijkt. De jongen zit vertederd op de grond met de baby. Ik loop naar hem toen en vraag of de baby zijn nichtje is. De vrouw ziet er namelijk te jong uit om zijn moeder te kunnen zijn, dus ik denk dat zij een oudere zus van hem is. Ze is overduidelijk heel arm. Maar ik krijg dan toch te horen dat de vrouw zijn moeder is en de baby zijn zusje. Typisch zo’n moment dat ik twijfel aan mijn Spaanse woordenschat. En eigenlijk maar hoop dat ik het niet goed begrepen heb. In dit geval heb ik het uitstekend begrepen. Helaas. Ik maak foto’s van hen drie samen en beloof ze af te drukken en aan hem te geven voor ik naar huis ga. Even later vertrekt de moeder, met de baby. De jongen blijft achter in het tehuis. De kans is groot dat hij zijn moeder en zusje pas terugziet als de baby kan lopen. Ik speel en klets nog met hem. En zie de pijn in zijn ogen. Hoe is het toch mogelijk dat er nog een baby komt? Ik weet dat de jongen nog een zusje heeft wat door oma in het Amazonegebied wordt opgevoed. Geboorteplanning is niet gewoon hier. En wat de toekomst van dit kindje zal zijn… 
De volgende dag gaan we met de jongens naar het strand. Het strand is vies. Overal ligt plastic, slachtafval en zelfs meubilair. Ook iets waar ik niet aan kan wennen hier in Perú. Iedereen gooit alles van zich af op straat. Als één van de jongens uit het tehuis dat doet leg ik uit waarom hij dat niet moet doen: dat afval waait de zee in. En de vissen eten dat plastic. En dan gaan de visjes dood. En dan kan jij geen ceviche meer eten, want dan zijn er geen visjes meer. Ceviche is een traditioneel Peruaans gerecht met vis. En de kinderen zijn er gek op. Dus ik hoop maar dat mijn uitleg helpt.
Terwijl de kinderen in zee spelen zie ik op meerdere plekken ook gebruikte condooms op het strand. Te ranzig voor woorden natuurlijk. Maar het maakt me ook blij… Blij, omdat daarmee wel ongewenste zwangerschappen zijn voorkomen. En hopelijk deze verliefde stelletjes eerst aan hun eigen leven werken voordat er een kindje komt. Zodat het kindje ook een liefdevolle goede toekomst krijgt en niet in een tehuis of op straat terecht komt. Nooit gedacht blij te zijn gebruikte condooms op een strand te zien.. Wondere wereld hier af en toe. Nou nog hopen dat ze deze ook op gaan ruimen…




maandag 21 maart 2016

Politieblog. Van de ratten besnuffeld.

Ik ben ooit begonnen bij de politie aan de balie van het Politieteam Zutphen. Nu al 14,5 jaar geleden. Ik heb daar twee jaar met heel veel plezier gewerkt, met hele leuke collega’s. 

Iedereen die het politiebureau binnen komt, heeft de politie nodig, op wat voor manier dan ook. En daarvoor zitten er mensen aan de balie, om iedereen te helpen. Soms op een onverwachte manier…

Ik heb met een andere collega een balie dienst als er een vrouw het politiebureau binnen komt lopen. Aan één vinger van haar hand, die ze met een vies gezicht ver voor haar uit houdt, hangt een wit plastic tasje met iets erin. Aan het tasje hangt een briefje.

Ze zet het tasje op de balie en roept meteen dat ze aangifte wil doen van bedreiging. Dan zie ik ook de tekst op het briefje. “Je bent een vuile rat” staat er met grote letters op geschreven. De vrouw zegt dat ze ruzie heeft met iemand en dat ze deze morgen dit tasje aan de antenne van haar auto vond. Ik open het tasje en zie een doosje met gaatjes. Het is overduidelijk een doosje van een dierenwinkel. Ik pak het doosje uit het tasje en open het, een beetje bang voor wat ik aan ga treffen. Ik ben gek op dieren, van dieren moet men afblijven. Ik verwacht een dode rat te vinden, maar tot mijn verbazing zie ik meteen een snuit van een nieuwsgierige rat door de opening naar buiten steken. Een vrolijke, bruine tamme rat die net zo verbaasd terugkijkt naar mij. Verbaasd over waar ze nu terecht gekomen is. De vrouw deinst terug bij het zien van de rat en wordt even later door een collega meegenomen die haar aangifte gaat opnemen. De rat blijft achter bij ons aan de balie. Het briefje en het tasje worden verpakt voor sporenonderzoek. Ik voer het beestje wat korstjes van mijn brood wat ik heb meegenomen als lunch en op een schoteltje krijgt de rat water. 

De aangifte is snel opgenomen, de vrouw loopt het politiebureau uit. Ze wil niks meer met de rat te maken hebben laat ze nog weten.

Tja, en daar zitten we dan. Met de rat. De dierenpolitie bestond nog niet. Een opvang zoeken? Het doosje gaf geen aanwijzing in welke dierenwinkel de rat gekocht was, dus terugbrengen kon niet. Wat nu? Het ratje eet mijn broodkorstjes en ondertussen ook het kaas van mijn broodje. En eigenlijk ben ik meteen gek op dit beestje met deze valse start. Dus ik zeg dat ik de rat wel mee wil nemen. Na intern overleg wordt besloten dat ik de rat mee mag nemen. 

Na het werk ga ik met het ratje naar een dierenwinkel in de buurt en laat me voorlichten over de verzorging van een rat. Ik heb konijnen in huis en weet alles van die langoren, maar een rat is nieuw voor me. Daar blijkt ook dat de rat een meisje is. Ik koop een kooi, voer en speeltjes en ga naar huis. Met Fleur. Want dat is vanaf nu haar naam. Een fleurige naam voor een vrolijk ratje met een valse start. 
Toch ga ik met lood in mijn schoenen naar huis. Want ik woon samen en hij is er inmiddels wel aan gewend dat de konijnen los in huis lopen en dat ik gewonde vogeltjes verzorg. Maar of hij hier zo blij mee is? 

Uiteraard mag ik thuis niks vertellen over mijn werk, maar ik vertel wel dat dit ratje is misbruikt bij een bedreiging. Ook hij is gelukkig gek op dieren en Fleur wordt warm opgenomen in ons huis. Ze loopt op onze schouders, snuffelt door het huis en zelfs de konijnen vinden het prima dat er ook een beestje met een lange staart door het huis loopt.

De relatie houdt geen stand. Zo gaat dat soms. De konijnen, Fleur en ik verhuizen naar een ander huis. Waar Fleur ook gewoon lekker rat mag zijn en lopen en snuffelen en op mijn schouder televisie meekijkt. 

Ze wordt oud. Kale plekjes in haar vacht ontstaan en ze is minder actief. En ze eet steeds minder. Ratjes worden niet zo oud. Een nadeel van ratjes als huisdieren. Al blijft ze lekker op mijn schouder liggen als ik thuis ben. Ze is dan twee-en-een-half jaar oud. Heel oud voor een ratje. 

Op Valentijnsdag kom ik thuis na het werk en zie dat het echt niet goed met haar gaat. Ik pak Fleur op, neem haar op schoot en aai haar. Even later overlijdt ze, op mijn schoot. Ik zit met dikke tranen op de bank met een dode Fleur. Ik begraaf haar later in de tuin. 

Twee-en-een-half jaar hebben we veel lol met elkaar gehad. Dit ratje dat met kwade bedoelingen gekocht is om iemand te bedreigen, gaat dood op de dag van de liefde: Valentijnsdag. Misschien ben ik van de ratten besnuffeld dat ik haar meenam. Maar van dieren blijf je af. En elke Valentijnsdag moet ik toch altijd even aan haar denken. Een liefdevol leven heeft ze toch gehad.

zaterdag 19 maart 2016

Jordien de Boer. Omdat ze niet vergeten is.



En zo ineens gebeurt het, ik rijd in Zutphen vanaf het industrieterrein De Mars richting de Deventerweg. En zo ineens sta ik voor de stoplichten te wachten en ineens realiseer ik me pijnlijk dat ik 100 meter daarvoor niet naar links gekeken heb. Naar links richting de Brandts Buijsstraat, waar op de hoek van het kruispunt het kruis staat met jouw naam erop. Jouw naam, Jordien. Ik ben je niet vergeten, echt niet. De weg is daar veranderd en ik moest even goed opletten. Maar ik ben het kruispunt voorbij gereden waar jij verongelukte, zonder opzij te kijken, zonder aan je te denken. Ik voel me schuldig en naar, maar echt, ik ben je niet vergeten en ik zal je nooit vergeten. Al ben je nu al meer dan 22 jaar dood. 

Echt vriendinnen waren we niet, wel klasgenoten. De laatste drie jaar van de basisschool zaten we bij elkaar op school. Jij was een paardenmeisje, gek op paardrijden. Zelfs in de pauze, met andere klasgenoten, speelde je “paardje”. Ik had toen niks met paarden. Nog steeds niet trouwens. Ik was er toen een beetje bang voor, en om eerlijk te zijn: ik ben nog steeds een beetje bang voor paarden. Ik ben niet bang voor spinnen of slangen of ezels. Wel voor paarden. Jij had daar heel hard om moeten lachen. Ik hoor nog wel eens jouw lach. Je had zo’n opvallende, harde, vrolijke lach waar je altijd aan te herkennen was. 

Jij was 3 januari jarig, ik 5 februari. Tussen jouw en mijn verjaardag waren geen andere klasgenoten jarig, geen andere traktaties in de klas. Opvallend voor een klas met 43 leerlingen. Als dertienjarige was ik 33 dagen na jouw dood dus net zo oud als jij toen je overleed. Op dag 34 overleefde ik jou. Hoe kan je als 13-jarige nou iemand overleven?

We gingen naar dezelfde middelbare school in 1992, maar kwamen in andere klassen. Jij ging naar de MAVO/HAVO brugklas. In groep 8 vertelde je me een beetje in paniek dat je in de papieren van de meester had geneuzeld en had gezien dat je een MAVO/HAVO advies had gekregen. Ik heb je toen verteld dat je echt wel via de HAVO naar het VWO zou kunnen. Je deed zo je best in de brugklas, je zou het zeker gered hebben. 

Aan het einde van groep 8 was er de musical. Jij deed daarin een dansje met twee anderen op het nummer Losing my Religion van REM. Na jouw dood ben ik mijn geloof verloren. Als God bestaat, had jij geleefd, zo dacht ik er over. Ik ben gelovig opgevoed, maar heb nooit meer geloofd.

Dertien jaar ben je maar geworden. Een kind, een meisje, een puber, een brugklasser. Op maandagochtend 26 april 1993 op weg naar de gymles op het veld aan de Brandts Buijsstraat. En bij het oversteken dacht jij nog voor die vrachtwagen langs te kunnen. Dat kon je niet. En de chauffeur kon niet meer remmen. Een dag later stond er een houten kruisje. Ter nagedachtenis aan jou. Niemand in mijn omgeving weet wie dat kruis heeft neergezet. Het is al een paar keer vervangen. Op je sterfdag heb ik er wel eens bloemen neergelegd. Of een kaarsje. Soms kan ik niet begrijpen dat je langer dood bent dan dat je geleefd hebt. Dan begrijp ik de begrippen tijd en leven en dood niet meer. Soms vraag ik me af wat je nu zou hebben gedaan. 

Ik heb je naam op google ingetikt. Daar ben je niet te vinden. Eigenlijk wel logisch, vier dagen voor jouw dood werd het internet toegankelijk. Maar niet voor gewone brugpiepers zoals wij dat toen waren. 

Vandaag leg ik bloemen bij het kruis. En weet ik dat ik er nooit meer voorbij zal rijden zonder aan jou te denken. En ik schrijf deze column. Omdat je niet vergeten bent Jordien.


I thought that I heard you laughing
I thought that I heard you sing
I think I thought I saw you try

But that was just a dream
That was just a dream

Bron Engelse tekst: Losing my religion van R.E.M. 

Deze column is gepubliceerd in de Contact.